Ecologie en kenmerken

In Nederland komen diverse soorten duizendknoop voor, waarvan er drie worden aangeduid als Japanse duizendknoop, namelijk Japanse, Sachalinse en Boheemse duizendknoop. Deze laatste is een kruising tussen de Japanse en Sachalinse duizendknoop en wordt ook wel bastaardduizendknoop genoemd. Daarnaast is er nog een aantal terugkruisingen tussen deze verschillende soorten. Vanwege de ecologische gelijkenissen worden de drie soorten samengevat onder de noemer ‘duizendknoop’. Daarnaast komt in Nederland ook de Afghaanse duizendknoop voor, een soort die in veel mindere mate voorkomt dan de drie hiervoor genoemde soorten en die qua uiterlijk sterk verschilt van deze drie.

In het natuurlijke verspreidingsgebied is Japanse duizendknoop (var. Japonica) een onderdeel van hoogopgaande ruigten op rivieroevers en in bosranden van rivierbegeleidende bossen (Beringen 2010). De dwergvorm (var. compacta) is echter een pionier van lavavelden en velden met vulkanische as. In Nederland wordt duizendknoop aangetroffen op zeer uiteenlopende, niet te voedselarme en/of te droge standplaatsen met een pH tussen 3.5 en 7.4. Eigenlijk kan worden gesteld dat de soort op vrijwel alle in Nederland voorkomende bodems kan groeien. Duizendknoop verdraagt zware beschaduwing matig, de hoogte en het aantal stengels nemen dan af, maar de plant blijft wel in leven. De soort komt vaak voor in wegbermen, dijken, beekoevers, taluds langs watergangen, plantsoenen en op plaatsen waar puin en/of tuinafval gestort is.

De bovengrondse delen van de plant sterven tegen de winter af. De in de wortelstokken opgebouwde koolhydraatreserves stellen de plant in staat in het voorjaar (eind maart, begin april) binnen korte tijd veel dicht bij elkaar staande stengels met een aanzienlijk bladoppervlak te vormen. Hierdoor worden in de Nederlandse situatie vrijwel alle andere plantensoorten weg geconcurreerd op de plaatsen waar duizendknoop zich goed weet te vestigen.

  • Synoniemen voor Fallopia japonica: Polygonum cuspidatum en Reynoutria japonica
  • Levensduur: Overblijvende plant, waarvan de bovengrondse delen in het najaar afsterven. Geofyt (winterknoppen onder de grond) of hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond)
  • Bloeimaanden: augustus – september
  • Wortels: Dikke (> 1 cm dik), kruipende wortelstokken die een diepte van 3 meter kunnen bereiken. Kleine stukken van de wortelstokken kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant.
  • Stengels: Rechtopstaande holle stengels die zijn opgebouwd uit compartimenten. Meestal blauwgroen of roodachtig van kleur. De stengels zijn stevig, maar gemakkelijk af te breken.
  • Bloemen: wit en in smalle pluimen groeiend vanuit de bovenste bladoksels.
  • Vruchten: De zaden zijn zwart en glanzend.

Afghaanse duizendknoop verschilt op een aantal punten sterk van de andere drie soorten. De soort heeft ook een andere wetenschappelijke familienaam; Persicaria wallichii. Het is echter net zoals de Fallopia-soorten een overblijvende plant met wortelstokken en winterknopen net onder de grond en een stengel die is opgebouwd uit segmenten. Afghaanse duizendknoop wordt 1 tot 1,5 meter hoog en bloeit in de maanden augustus, september en oktober. De bladen zijn 4 tot 10 cm breed, langwerpig tot lancetvormig, met een afgeknotte of iets hartvormige voet en een lang toegespitste top. Er worden in Nederland voorzover bekend geen rijpe zaden gevormd en vermeerdering vindt dan ook uitsluitend plaats langs vegetatieve weg. De soort groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vrij droge tot meestal vochtige, voedselrijke grond.